Hoofdstuk 2: Figuren, rechten en hoeken
Didactisch materiaal
Evaluatie
Remediëring
Eindtermen
Hoofdstuk 2.1
- BG 6.4: De leerling herkent meetkundige objecten en meetkundige relaties in functionele contexten. (Onthouden)
- ET 6.6.3: De leerlingen herkennen de volgende ruimtefiguren: veelvlak (kubus, balk, piramide), bol, kegel, cilinder.
- ET 6.6.6: De leerlingen lichten aan de hand van voorbeelden het verschil toe tussen vlakke figuren en ruimtefiguren.
Hoofdstuk 2.2
- ET 6.5.1: De leerlingen herkennen de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, vlakke figuur (driehoek, vierhoek, veelhoek, cirkel), diagonaal, bissectrice, hoogtelijn, middelloodlijn, zwaartelijn, straal, middellijn, overstaande hoek, nevenhoek, aanliggende hoek (F).
- ET 6.5.2: De leerlingen benoemen de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, vlakke figuur (driehoek, vierhoek, veelhoek, cirkel), diagonaal, bissectrice, hoogtelijn, middelloodlijn, zwaartelijn, straal, middellijn, overstaande hoek, nevenhoek, aanliggende hoek (F).
- ET 6.5.4: De leerlingen hanteren correcte notaties voor de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, driehoek, vierhoek, cirkel (F).
- ET 6.6.3: De leerlingen herkennen de volgende ruimtefiguren: veelvlak (kubus, balk, piramide), bol, kegel, cilinder (F).
- ET 6.6.16: De leerlingen onderscheiden ruimtefiguren en vlakke figuren (P).
- ET 6.6.17: De leerlingen bepalen vooraanzicht, bovenaanzicht en zijaanzicht van ruimtefiguren (P).
- ET 6.7.1: De leerlingen herkennen de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, vlakke figuur (driehoek, vierhoek, veelhoek, cirkel), diagonaal, bissectrice, hoogtelijn, middelloodlijn, zwaartelijn, straal, middellijn, overstaande hoek, nevenhoek, aanliggende hoek (F).
- ET 6.7.2: De leerlingen benoemen de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, vlakke figuur (driehoek, vierhoek, veelhoek, cirkel), diagonaal, bissectrice, hoogtelijn, middelloodlijn, zwaartelijn, straal, middellijn, overstaande hoek, nevenhoek, aanliggende hoek (F).
- ET 6.7.4: De leerlingen hanteren correcte notaties voor de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, driehoek, vierhoek, cirkel (F).
- BG 6.4: De leerling herkent meetkundige objecten en meetkundige relaties in functionele contexten.
- ET 6.43: De leerlingen gebruiken met de nodige nauwkeurigheid de gepaste meetinstrumenten, meetmethoden en hulpmiddelen om metingen, observaties, experimenten en terreinstudies uit te voeren. (Toepassen)
- ET 13.18: De leerlingen gebruiken schooltaal en domeinspecifieke taal in functie van het leerproces. (Toepassen)
Hoofdstuk 2.3
- ET 6.5.1: De leerlingen herkennen de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, vlakke figuur (driehoek, vierhoek, veelhoek, cirkel), diagonaal, bissectrice, hoogtelijn, middelloodlijn, zwaartelijn, straal, middellijn, overstaande hoek, nevenhoek, aanliggende hoek (F).
- ET 6.5.2: De leerlingen benoemen de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, vlakke figuur (driehoek, vierhoek, veelhoek, cirkel), diagonaal, bissectrice, hoogtelijn, middelloodlijn, zwaartelijn, straal, middellijn, overstaande hoek, nevenhoek, aanliggende hoek (F).
- ET 6.5.3: De leerlingen definiëren de volgende meetkundige objecten: bissectrice van een hoek, hoogtelijn in een driehoek, middelloodlijn van een lijnstuk, zwaartelijn in een driehoek (F).
- ET 6.5.4: De leerlingen hanteren correcte notaties voor de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, driehoek, vierhoek, cirkel (F).
- ET 6.7.1: De leerlingen herkennen de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, vlakke figuur (driehoek, vierhoek, veelhoek, cirkel), diagonaal, bissectrice, hoogtelijn, middelloodlijn, zwaartelijn, straal, middellijn, overstaande hoek, nevenhoek, aanliggende hoek (F).
- ET 6.7.2: De leerlingen benoemen de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, vlakke figuur (driehoek, vierhoek, veelhoek, cirkel), diagonaal, bissectrice, hoogtelijn, middelloodlijn, zwaartelijn, straal, middellijn, overstaande hoek, nevenhoek, aanliggende hoek (F).
- ET 6.7.3: De leerlingen definiëren de volgende meetkundige objecten: bissectrice van een hoek, hoogtelijn in een driehoek, middelloodlijn van een lijnstuk, zwaartelijn in een driehoek (F).
- ET 6.7.4: De leerlingen hanteren correcte notaties voor de volgende meetkundige objecten: punt, rechte, halfrechte, lijnstuk, hoek, driehoek, vierhoek, cirkel (F).
- ET 6.7.9: De leerlingen stellen meetkundige objecten grafisch voor met behulp van geodriehoek, passer en lineaal op basis van meetkundige relaties en eigenschappen (P).
- BG 6.4: De leerling herkent meetkundige objecten en meetkundige relaties in functionele contexten.
- ET 6.43: De leerlingen gebruiken met de nodige nauwkeurigheid de gepaste meetinstrumenten, meetmethoden en hulpmiddelen om metingen, observaties, experimenten en terreinstudies uit te voeren. (Toepassen)
- ET 13.18: De leerlingen gebruiken schooltaal en domeinspecifieke taal in functie van het leerproces. (Toepassen)